zondag 19 juni 2011

Zeven Dagen Montana (deel 3)

 Citaat: "Het voelt alsof je alle orgasmes hebt die op dat moment in de wereld losbarsten. Sterker nog: jij bént die orgasmes."


Het typen wordt ondraaglijk, maar ik zal proberen te volharden. De pijn is niet meer te houden. Onderweg naar huis werd ik drie keer overreden. Pijnlijk detail: van de tramhalte naar mijn deur moet ik enkel één grote baan oversteken. Eén grote baan en ik had al prijs, zoals ze zeggen. Drie keer! Eerst een bus. De 65. Kon die chauffeur nou niet uit zijn doppen kijken? Daarna een vrachtwagen. Die was het pijnlijkst. En dan nog een kruiwagen. Wat een mens lijden kan. Gelukkig kon mijn zus)}[---# mij heel goed verzorgen. Gelukkig waren er nog genoeg pleisters. Nee, ik overdrijf niet. Weet je wel hoe ik eruit zag? Bloed spatte als grenadine uit mijn lichaam. Mijn blaas lag op de grond te spart,,,,,,,elen als een vis op het droge. Ik hou niet van pleisters, maar ze waren in dit geval zeker wel nodig. Morgen zal alles wel genezen zijn. Dat hoop ik tenminste. Ik ga mezelf opblazen in het winkelcentrum. Dan moet ik er toch een beetje fris uitzien. Ach ja. En zo wordt een mens oud. Ach nee. Net niet. Bewijs: morgen. Bewijs: vandaag. Ik had dood kunnen zijn. Een kruiwagen die je ove(rrijdt! Zoiets overleVocht!ef je meestal niet. Morgen blaas ik mezelf op. Of niet? Nee. Daar heb ik het lef niet voor. Daar heb ik ook de tijd niet voor. Want morgenavond moet ik naar een bal. Ach, ik haal heel mijn agenda door elkaar. Morgen word ik overreden. Dat was het. En ik heb me net opgebl+-x/=azen in de tram. Nee. Gesparteld in een bus. Nee. Ik moet morgen een bal opblazen. Een voetbal. En daarnet heb ik een kruiwagen in het winkelcentrum gekocht. Ik kreeg er een vis gratis bij. Of wat was het nu? Ik heb een bus grenadine gekocht van een vrachtwagenchauffeur. En morgen moet ik naar de dokter voor mijn blaas. Ach, verdraaid, dat is het ook niet. Gisteren moest ik een halte overrijden. Maar dat is gewoon te absurd! Even in mijn agenda kijken. Ah. Nu wordt me alles duidelijk. Vanda(ag heb ik gestudeerd voor mijn examen en morgen moet ik mijn examen afleggen. Mondeling. Dat was het. Zo zie je maar hoe broodnodig een agenda kan zijn. Je weet nooit wanneer je niet meer weet dat je niet meer weet dat je niet meer 444weet dat je vergeet dat je vergeet wat je dat je wat je dat je wat je dat je wat je morgen moet gaan doen. Laat staan vandaag. Een druk mens is wat ik ben.

Geeneens het verschil kunnen zien tussen een blikje cola en een schilderij van Watteau. Zo ver is het al gekomen met die knul.



Beste dirigent

Ik ben het echt beu. Altijd maar dirigeren. Is dat dan echt het enige dat je kan? Dirigeren? Nooit eens zin om te gaan schaken of bungeejumpen? Neen. Dirigeren. Ik word er kotsmisselijk van. Mijn vrouw is hoogzwanger en die koe die weet wanneer het lente is. Voor de rest kan bijzonder weinig me écht boeien.

Laat me trouwens eens weten hoe het zit met die lekke emmer?!

Ik dank u bij voorbaat en verblijf, mijnheer, met de grootste hoogachting die u zich maar kunt bedenken.

Uw allernederigste slaaf

Jerom



En wanneer ik mijn ogen open zie ik een ongelofelijke leegte. En een pad. Ik volg dat pad. Zeg nou zelf: welke andere mogelijkheid lag er voor mij open dan dat pad te volgen? Me omdraaien en het pad in de andere richting volgen? Misschien. Maar ergens, heel diep vanbinnen, vermoedde, nee, besefte ik dat dit me gewoon naar dezelfde bestemming zou leiden. Dus ik volg het pad en blijf het volgen. Ik kan het pad niet verlaten want daar is leegte. En in de leegte besta ik niet meer. Het pad wordt een trap. Naar boven. Ik ga naar boven. Een deur opent zich voor mij als vanzelf. Ik open mijn ogen. Ik zie een ongelofelijke leegte. En een pad. Ik volg dat pad. Na een tijdje wandelen kom ik aan een open plek in het bos. Wat ik zie, is werkelijk niet te geloven. Alissa, die vrome, brave, preutse Alissa, wordt bepoteld en betast door zes geile dwergen. En ze heeft het graag. Oh, wat heeft ze het graag. Eén van de dwergen, Claude Lantier genaamd, masseert wellustig haar wulpse dijen. Een tweede dwerg, Ward Stradlater, kneedt niet onhard haar vette, verleidelijke borsten. De derde dwerg, Vanderdendur, heeft zijn tong diep in haar keel gestoken. Ook de vierde wellusteling, Danceny, lust er pap van. Met alle kracht blaast hij het geslacht van de vrolijke Alissa nieuw leven in. Een frisse wind door de malse poort des levens. De vijfde en de zesde dwerg, respectievelijk kolonel en postbode van beroep, en beter bekend als Roger Mexico en Simon Dedalus, geven haar de grootste pret die ze zich maar kan bedenken.
Een zevende dwerg houdt zich wat afzijdig. Wanneer ik hem zijn naam vraag, antwoordt hij dat hij Henry heet. Henry Wotton.
“Waarom doe je niet mee aan dit immoreel schouwspel?”
“Immoreel. Daar zegt u het zelf. Het is immoreel. En zo oppervlakkig. Waarom kan een mens zijn lusten niet in bedwang houden? Waarom kan een mens geen vroom leven leiden? Altijd maar pleziertjes en pleziertjes, zonder rekening te houden met andere mensen.”
Verbaasd keer ik het hele tafereel de rug toe en wandel ik verder over het verlaten strand. Vijf minuten later, al kan het even goed elf uur later of drie seconden eerder zijn, merk ik dat ik verdwaald ben. Gelukkig staat daar een man die mij wellicht zou kunnen helpen.
“Gegroet, krijger. Ik ben verdwaald. Zou u mij kunnen helpen?”
“Helpen, u zegt daar zoiets. Waarmee?”
“Dat zijn uw zaken niet, oude rakker. Bemoei u toch met uw eigen zaken. Wat bent u trouwens aan het aanrichten?”
“Ik tracht en betracht. Dat is wat ik dacht. Maar dat is ook waar ik me mee bezig hou.”
“Ah, op die manier. Mag ik uw naam weten? Ik ben hier al heel wat literaire figuren tegen het lijf gelopen en ik vermoed dat u er ook een bent.”
“Dat wil dus zeggen dat ik niet besta?”
“In principe bestaat u niet.”
“Ach hemel. Wilt u mijn naam echt weten?”
“U bent een fictief persoon. Zelfs niet een persoon. U bent een personage.”
“Daar zegt u zoiets. Maar wat bent u dan?”
“Ook ik, mijn waarde, ben een personage, maar een personage van een verhaal dat geen steek houdt. U daarentegen bent een personage van een verhaal dat wel steek houdt en nog heel populair is ook. U, mijn beste, u bent meneer Charrington.”
“U heeft mij door.”
“En u mij ook, gezien uw misselijkmakende beroep.”
“Ik weet wat u denkt.”
“Ik weet wat u denkt.”
“Dan zijn we het daar al over eens.”
“Warempel.”
“Ik groet u.”
“Niet als ik u eerst groet.”
En vertwijfeld vervolg ik mijn pad. Ik weet niet meer waarom ik dit doe, maar ik weet dat ik spoedig tot een oplossing van mijn vervelende probleem zou komen. Ik ontmoet nog Elegast en Guildenstern, maar ook zij kunnen mij niet helpen. Ik ben verloren. Dat weet ik nu al.
Volgende stop is een bushalte. Gewoon een bushalte. En een kartonnen doos. Ik open de kartonnen doos. Of had u, beste lezer, zich de kartonnen doos open voorgesteld? Het maakt mij niets uit, maar we moeten hier wel duidelijke afspraken over maken. Aan hetzelfde zeel trekken, zoals ze zeggen. In de kartonnen doos ligt een spiegel. En in die spiegel zie ik Alice. Ik knipper even met mijn ogen en wandel verder. Maar niet, beste lezer, vooraleer ik een hotdog koop bij de schoenmaker, Marlow Winshaw genaamd, wat verderop de duin.
Onrust en ongenoegen en een pelikaan vliegt over de zee. De potvis is groen, niet wit. Kersenpit. Rood. De dood.
Ik drijf rusteloos op de baren van de Styx. Komt er dan nooit een einde aan erbarmelijkheid? Vliegensvlug ben ik. En daal in de machteloze duisternis der onveiligheid. Want hier, niet daar, maar hier in de hoogste periferie van de generische wijsheid, weet ik wat me te wachten staat.
Ik heb een bijzonder vlotte ontmoeting met Tybalt, maar daarover straks meer. Of misschien ook niet.
Vocht!
En als we verder gaan, steeds verder in deze grijze massa, dan constateren we en stellen we tevens ook vast dat dit zeker en vast niet het einde is van een beloftevol maar inconsistent verhaal. Wel stellen we vast dat ons ijsje bijna gesmolten is en dat, als we het niet gauw opeten, we er ook niet veel meer aan zullen hebben. En goedkoop zijn ijsjes tegenwoordig niet meer. Zeker niet met die wereldweide crisis nu. Wees daar maar van op de hoogte. Hier weet ik tenminste wat ik aan ijsjes heb. Ik vind ze lekker. In de zomer kunnen ze heel goed smaken. Smaken. Inderdaad. Er zijn er verschillende. Aardbei. Framboos. Stracciatelli. Vanille. Chocolade. Meloen. Kers. Citroen. Azijn. Mango. Pistache. Schoenzool. Mocca. Passievrucht. Noem. Maar. Op.
Het lot. Of God. Of wat er ook niet bestaat. Heeft iets voor me in Geppetto. Namelijk. Een ontmoeting met een genie. Genaamd. Estragon.
Aan de bushalte staat hij ongeduldig te wachten. Te wachten. Te wachten. Te wachten. Maar de bus komt maar niet. Dus ik vraag hem.
“Wanneer komt de bus?”
“Weet ik dat?”
“Weet u dat?”
“Weet ik dat?”
“Ik denk dat u zelf wel zal weten of u dat weet, ja of nee.”
“Ik weet zoveel.”
“U weet.”
“Ik weet zoveel niet.”
“U weet niet.”
“Ik ben Vladimir.”
“Ik ben Lancelot.”
“Beste tovenaar, u weet niet…”
“Moment.”
“Hoelang?”
“Niet zo verschrikkelijk lang. Vijf minuten of drie eeuwen. U kiest.”
“Twee seconden.”
“Lancelot is.”
“Mooi.”
“Krijg ik er nog twee?”
“Ja.”
“Niet de tovenaar.”
“Ach.”
“Krijg ik er nog twee?”
“Misschien.”
“Waar hangt die gulle gift dan van af?”
“Als u een rondedansje rond de totempaal doet, krijgt u er zoveel u maar wilt.”
“Dat klinkt goed.”
Ik doe dus mijn rondedansje, wat na afloop op menig handengeklap wordt onthaald, niet in het minst van De Heer Compson, die in zijn baard lacht.
“Zeer goed gedaan. U moet mij die dans beslist eens leren, Lancelot.”
“Beslist, Vladimir.”
“Estragon. De naam is Estragon.”
“Ik wou u dus wijsmaken dat de tovenaar niet Lancelot is, maar Merlijn. Ik ben slechts een zwendelaar.”
“Dat weten we dan ook weeral. Ik weet niet wanneer de bus komt, want ik wacht niet op de bus.”
“Waar wacht u dan wel op?”
“Op wie wacht ik, bedoelt u?”
“Dat zou ik ook kunnen bedoelen, ja.”
“Ik, mijn beste, wacht op Lampo.”
“Dan kan u nog lang wachten.”
“Hoezo?”
“Die is met Godot gaan kaarten.”
“Kaarten doe je toch met z’n vieren?”
“Daar heeft u een punt.”
“Eén maar? Vroeger haalde ik altijd minstens acht op tien.”
“Daar drinken we op.”
En samen gaan we naar café De Zeven Zonden, waar Godot en Lampo al zijn. We kaarten en lachen en maken plezier. Godot knijpt zelfs even in mijn borsten, de deugniet. We hebben werkelijk een fijne namiddag. Achteraf moeten we afrekenen. Ik heb vijf limonades en één jenever gedronken. Godot at slechts spek en sla. Lampo daarentegen heeft drie spaghetti’s en acht bolognaises achter de kiezen. Ook wat water en zwavel. Estragon daarentegen at Vladimir op. En zo moet ik weer vertrekken. Altijd maar verder. Zo gaat dat in het leven. Toch in mijn leven. Maar ik leef niet. Ik besta niet eens. Ik ben fictief. Een personage. Dus wandel ik maar door. Door. Door. Door. Door. Door. Kruis!
Doorkruis de Atlantische Oceaan en kom zo in Taipei.

Toen mijn medefestivalganger "vuile flikken" riep naar de EHBO-verplegers die hem twee uur eerder hadden verzorgd, gaf ik er de brui aan. Ik liet hem zoals hij was: op zijn knieën in een plas van zijn eigen spouw. Ho ho ho en weer een fles whiskey! Of was het wodka? Ik zweef naar het hoofdpodium en verdrink in de meer dan prachtige muziek die op me afkomt. Wat een artiesten. Ik zweef hoger. En hoger. En hoger. Ik raak nét geen vliegtuig. Want die vliegen hier vrij laag. Muziek om volledig in weg te zinken. Te verdwijnen. Op te lossen. Je bestaat niet meer. Er is enkel nog de muziek. Waar je één mee bent. Dat is het gevoel dat je hebt. Dat ik heb. Dat iedereen heeft. Want die Emersoniaanse filosofie voel je het sterkst op een festival met duizenden andere fans. Dat gevoel dat je kan delen. En je wéét dat de anderen zich ook zo voelen. Of net niet. Misschien vinden ze de muziek zonder meer heel mooi. Jij niet. Jij zit al in dit sublieme universum van klanken. De noten en tonen weken een gevoel uit je los dat je niet kan plaatsen. Net omdat het zo onaards is, zo uniek, zo intens. Intenser dan wat dan ook buiten dat universum. Dan wat dan ook in het meer alledaagse universum. Noten. Tonen. Zoete geluiden. Ze steken als spelden in je hart, maar ze doen je geen pijn. Ze raken je diep. Onherstelbare wonden. Maar het is eerder aangenaam. Zeer aangenaam zelfs. Het voelt alsof je alle orgasmes hebt die op dat moment in de wereld losbarsten. Sterker nog: jij bént die orgasmes. Jij bént de muziek. Jij bént dat gevoel. Jij bent alles. De rest is niets. Nietig. Jij bent groter, sterker, machtiger dan wat dan ook. Je kan bergen verzetten. Want jij bént de muziek. Jij bent zelfs die bergen. En dat gevoel. Dat machtige, krachtige, bergen verzettende gevoel. Dat duurt niet lang. Maar zo lang. Als de muziek. Tot het einde van het nummer.

Ze hadden me vastgespijkerd op een schip zonder mast. Hoe ben ik hier toch in godsnaam beland? Ik voel me nochtans vrij goed, ondanks de spijkers in mijn ledematen. De zee is wild, wat niet al te veel deugd doet, zoals u wel zult begrijpen.



Groot







Geen opmerkingen:

Een reactie posten