maandag 20 juni 2011

Zeven Dagen Montana (deel, of dag, 4)

Citaat: "
Hier grenst de waanzin aan het verschrikkelijke. Maar veel kan er hier nu niet gebeuren. Daar zijn meer dingen voor nodig."



Zeven regenbogen vol narigheid, en ik zet mijn tocht verder. Naar het einde van mijn leven. Naar het einde van de regen. Boog me en keek naar de sterren. Oogverblindend mooi. Een zekere onzekerheid maakt zich van mij meester. Onrustigheid. Twijfel. Wat doe ik hier, vraag ik me dan wel eens af. Het antwoord ligt daar op dat bureau. Ik ga erop af en in één oogwenk zie ik de Apocalyps en allesallesallesallesallesallesallesallesallesallesalleswatnietmeeris. Is het al 2012, of is dit weer een grap? Is het universum samengeknepen tot een grote, dikke bal? Een erwt. Een miljoenpoot. Een eeuwigheid erbarmenis. Nee. Dat woord bestaat niet eens. Dat heb je nou met automatisch schrijven. Lees WAt je AR doorstreept HEbtID. Lieteeraatuur. Daar en enkel daar zie je de ongelofelijke, alles vernietigende waarheid. Een drukte. Een drukte. Een drukte. Chaos. Daar is die miljoenpoot weer. En Roquentin. En vermicelli. En Ben Trotter. En Jean-Louis Michel, de aartsrivaal van Prins Laurent. Of toch in ieder geval één of andere hondenliefhebber. Ik weet het liever niet. Oooh, Venetië! Met je gouden passie in de zwoele zon! Met je natte toonbeeld in een kelder van woeligheid! Een gondel hier, een smerige kutduif daar! Ooh, die fluwelen stad! Woekeraars aller landen, verenig u! Neem niet die trein der lotsbestemming! Hou je haren en leef! Een slaapliedje. Voor het slapen gaan. Een symfonie van spaghetti. Heerlijk toch die bolognaise. En een eeuwige rust. Tot de volgende keer. In de kerk. Waar het rustig is. En menselijk. Een menselijke taal. Dat zou nog eens iets voor Johan zijn.
Ik aarzel want ik weet niet. En ik wandel de trap naar beneden. Daar, en alleen daar, vind ik God.
Nu had deze jongen me niet erg veel zinvols te vertellen. Nou ontmoet ik die veelbesproken God eens en kan hij me niet eens boeien. Wanneer hij over ondergrondse parkings begint, trap ik het af.
Ik zweef.
Nee.
Ik

ZWEEF
Wat een zalige gelukzaligheid. Ik voel me weer een kind. Wat is dit onvoorstelbaar. Met niets te vergelijken. Heerlijk is dit, heerlijk. En ik val.
Nee.
Ik














val.
Van weleer. Meneer. Met de peer. Maar ik heb geen zeer.
En daar tref ik haar aan. Van een ongeëvenaarde schoonheid. Haar als een raaf. Maar omdat een raaf geen haar heeft. Dit lijkt nergens op. Toch. Doch. Haar als een raaf. Niet. Haar als dat van een raaf. Haar zo zwart als een raaf. Ogen van dezelfde kleur. En ongelofelijk mooi. Vreemde vissen. Maar laten we bij de les blijven. Vreemde vissen. Vreemde vissen. Hester. Vreemde vissen. Ik dwarrel in een zee van bruiswater en bruisend talent. Dat is nog eens wat anders dan die Puriteinse zondaars. Want zondaars zijn ze. Een oogverblindende verschijning zo laten lijden. Manieren. God. God weer. Ach, weer die God. Nee. Niet God. God is saai. Hij heeft zijn autootje al in zes verschillende ondergrondse parkings gezet. Nou, dat is mooi. Nauw. Dat is. Mooi.
Zes.                                                                Hoeveel?
Zes.                                                    Hoeveel ook weer?
Zes.                                        Ik had je wel verstaan.
Een parel. Minstens even mooi. Wauw. Dat is alles waar ik behoefte aan heb. Een universum van tegenstrijdige regenbogen. De ene al wat roder dan de andere.
A
Alsmaar verder. Alsof er geen einde komt aan deze chaotische boel. Aangenaam dat wel. Altijd maar opnieuw, zeg ik u. Ach ja…

Wakker worden! Kom van die wolk af! Stop! Stop! Stop! Dit is werkelijk verbluffend. Genoeg is genoeg. Genoeg. Ja. Genoeg.

“Nu moet u mij toch eens uitleggen…”
“Goedemorgen.”
“Wat?”
“Goedemorgen.”
“Ik was net iets aan het zeggen.”
“Altijd eerst groeten.”
“Goedemorgen. U zei?”
“Nee: UUUUUUUUUU zei!”
“Ach ja.”
“Juist ja.”
“Daar neemt u me de woorden warempel uit de sok.”
“Uit de sok?”
“Daar bewaar ik mijn geld.”
“Ik niet.”
“Waar dan wel?”
“Tussen mijn borsten. Daar zit het tenminste veilig.”
“Dan moet u weinig geld hebben.”
“Ik ben de rijkste vrouw van Harelbeke.”
“Maar dan moet u gigantische borsten hebben.”
“Ook weer fout. Al mogen ze er wel zijn natuurlijk.”
“Zijn er nog wafels over?”
“In de tweede kast links. Derde schuif.”
“En doe wat aan die strik.”
“Ik draag enkel dassen.”
“Gaan we vossen?”
“Ik heb daarnet een mol gemold.”
“In het Engels had dat nog een mooiere woordspeling kunnen zijn.”
“Helaas.”
“Kunnen zijn.”
“Dat was geen woordspeling.”
“Daar zou u wel eens gelijk kunnen hebben.”
“Daarnet heb ik mijn arm gebroken.”
“Dat is niet zo leuk.”
“Hoe kunt u dat nou weten?”
“Heb mijn arm ook al eens gebroken hoor.”
“En was dat onder dezelfde omstandigheden? En kunt u voelen wat ik voel? En hoe kunt u weten dat u precies even veel pijn had als ik? En waarom gaat u ervan uit dat mijn man mij slaat?”
“Dat heb ik niet gezegd. Trouwens, het is mijn man die u slaat.”
“Ach ja, ik haal die twee altijd door elkaar.”
“Maar ik ging daar niet vanuit.”
“Laten we dit dan rechtzetten.”
“Heeft u misschien een lat?”
“Nee maar, uw humor is slecht.”
“Dat was helemaal niet als humor bedoeld.”
“Ik ga voetballen.”
“Laat nog wat grenadine voor mij over.”
“Ik doe wat ik kan.”

Een kaartenhuisje. De koningin is gaan voetballen. Maar of het nog sneeuwt, dat weet ik niet. Een puzzel. De buitenste randjes zijn gaan tennissen. Maar regen hadden ze niet voorspeld. Een drempel. Heeft u drempelvlees of droomde ik dat enkel? Nee, veel te zoet. Koffie wel of.
Hier waar niet ik ga niet kunnen aansprakelijkheid ongeveer vermaakt in de Verenigde maart.
Een vicieuze, hallucinerende cirkel. En wat kan een mens nog meer verlangen? Dan slangen en wat nog meer?
Hester, de dochter van Alex Burgess en Jack Paradise, geeft een kusje op mijn neus. Dat had ik echt niet verwacht. Langzaam maar zeker verschijnt er een slang. Deze bijt in haar eigen staart. Het varken probeert dat ook. Echter. Slechter. Dit bekomt hem echter slecht. Symfonie in harmonie. En wie. En. Ik wie zie ik wie zie nu ik wie zie nu?
Geruststellend en toch bevreemdend. Gelukzalige kennismaking. Het is Charles Bovary. Na zijn langdurige verblijf bij de indianen komt hij zijn echtgenote opeisen. Maar deze is nergens te bespeuren. Wat jammer nou. Ik daal de toren af. Badend in het zweet kom ik aan op het gelijkvloers. En daar zie ik enkel mist, zon en spiegels.
Honderden spiegels. Misschien wel miljoenen. Of duizenden. Dat kan ook. Een konijn met brandende vleugels zwemt over het schilderij. De stoet zet zich in beweging en maait het gazon af. Eindelijk kom ik tot bedaren. Ik verken de wereld en wandel een winkel binnen. Daar koop ik een felgekleurde mantel, want tot nu toe was ik naakt. Meer nog. Ik was naakt.
De zon boven de woestijn is verstikkend. Amper uit te houden eigenlijk. Maar we zetten stoutmoedig door. Niets kan ons tegenhouden. Ons? Inderdaad. Want ik heb een metgezel gekregen. Hij heet Boromir en is een beetje verlegen. Duizend zonnen branden natuurlijke tattoeages in ons lichaam. Maar we geven niet op. Vijfendertig schorpioenen kietelen onze tenen. Maar we wandelen verder en verder. We geven het bijna op wanneer een adelaar onze levers uitpikt. Maar nog zetten we verder. Eindelijk zijn we aan onze bestemming gekomen: een rood huis met een blauwe dakgoot. De raampjes zijn geel geschilderd. De deur is onbestaande, maar toch open ik die. Binnen in het huis zit een aap op mij te wachten. Hij vermoordt mij. Boromir steekt het huis in brand en zet het op een schreeuwen. En daar komt onze reddende held aan. Op zijn paard van steen en met zijn houten been. Wie komt daar aangegaloppeerd? Ze noemen hem Holmes.
Met zijn zwaard doorklieft hij de aap, die dood op de grond neervalt. Ik word geboren en vlieg hem dankbaar om de hals. Plots is alles stil. Boromir en Holmes gaan op café en laten mij alleen achter…

Ieper.

Stalingrad.

New York.

Verdun.

Hiroshima.

Madrid.

Antwerpen

Bagdad.

Sarajevo.

Pearl Harbor.

Dresden.

Londen.

Oklahoma.

Nagasaki.

Tsjernobyl.

Berlijn.

Jerusalem.

Port au Prince.

Darfoer.

Belfast.

In hoeverre is werken niet een beetje vallen?

Hier grenst de waanzin aan het verschrikkelijke. Maar veel kan er hier nu niet gebeuren. Daar zijn meer dingen voor nodig.

Neem nou bijvoorbeeld het volgende verhaal:

“-Dat is niet helemaal waar wat je daar zegt, Albert. Je hebt geen flauw benul…
-Waarom dan? Hoe heb je zoiets kunnen doen?
-Weet je? Je maakt je kwaad, je denkt niet na en lap!
-Besef je wel wat je gedaan hebt? Kan je dat begrijpen? Je hebt je eigen baas een mep gegeven.
-Het was in een opwelling, Albert, een beetje begrip zou niet misplaatst zijn!
Albert wordt kwaad en grijpt Steven vast.
-Jouw baas is mijn broer, verdomme! Moet ik daarvoor begrip hebben, smeerlap?!
De barman komt tussenbeide.
-Heren, alsjeblieft, kalm aan. Of moet ik jullie beide buitenzetten?
-Ik hou me rustig, het is Albert die zich opwindt.
-Je laat mijn broer met rust, begrepen? En ik zal persoonlijk voor je ontslag zorgen, als mijn broer het natuurlijk al niet doet. Heeft hij eigenlijk een klacht ingediend?
-Ja, hij wou het niet in der minne regelen.
-In der minne regelen? Zijn oog is helemaal opgezwollen, zo blauw als, als…
-Als de kou?
-Lach er maar mee, ja! Hoe zou hij dat nu in der minne kunnen regelen? Jij bent zijn ondergeschikte, hij verlangt niets anders van je dan naar hem te luisteren en hem geen meppen te geven, dat is alles! Niet echt veeleisend hé, die broer van mij?
-Wel, hij liet me maar overuren werken. En verlof kreeg ik ook al niet zo veel.
-Wat wil je dan? Dat hij alles voor je doet wat je maar wil, opdat je hem niet in z’n gezicht zou slaan?
-Dat zou hij in het vervolg dan wel doen.
-Maar je kan gaan doppen! Jij bent compleet gestoord!
-Heren, mag ik u nogmaals verzoeken om het rustig te houden?
-Bemoei je er niet mee, dit gaat tussen mij en deze misnoegde arbeider hier.
-Rustig aan, verdorie! Dit is hier mijn café, ik wens niet zo aangesproken te worden!
-Hou je er gewoon buiten, dat is alles wat ik vraag!
-Kom, het is genoeg geweest. Jeroen!
-Komaan André, dat was toch maar een grapje? Ik bedoelde het niet zo.
-Wat is dat hier?
-Albert hier kan zijn manieren niet houden.
Jeroen, een zwaargebouwde caféganger die in Café André geregeld als buitenwipper optreedt, grijpt Albert bij z’n kraag.
-Ho, ho, ho, kalm! Oké, het is goed!. Ik zal wel uit mezelf buiten gaan. Maar besef wel dat Steven hier mijn broer heeft gemept!
-Dat kan me niet schelen, dat is in een ander universum! Niet dat van Café André. Buiten!
Albert wordt hardhandig buitengewerkt terwijl Steven lachend toekijkt. André legt zijn hand op diens schouder.
-Jij kan volgen hoor als je het grappig vindt.
-Mijn waarde André, baas van het café, heer der pint en plee, ik kan niet ontkennen dat ik het zeer amusant vind. Maar ik was al van plan om op te stappen. Het wordt laat en mijn vrouw vraagt zich waarschijnlijk af waar ik blijf.
-Het oude scenario, ha ha ha!
-Tot morgen misschien, André! Jeroen, see you soon! Ha ha ha!
Steven verlaat het café.
-Pfff, die man drinkt te veel.
-En hij moet opletten waar hij zijn vuist plant. Als dat verhaal waar is tenminste.
-Natuurlijk is dat verhaal waar. Albert mag wel een opvliegend kereltje zijn, liegen doet hij niet.
-We zullen die twee pummels morgen wel weer zien. Hopelijk zijn de gemoederen dan wat bedaard. Schol, André!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten