woensdag 14 december 2011

Béatrice

BEATRICE


uno
Mantua was de moeite. Bologna ook. Mooie, grote steden van weleer. Nooit was vergane glorie zo statig en verheven als deze twee toeristische trekpleisters in het noordoosten van Italië. Het was een mooie dag. Béatrice en Jonathan zaten een halfuur lang op de oever van het Grote Meer, terwijl de zon haar dagelijkse duik in het water nam. In het rood en het geel en het oranje van de lucht, het water en de beloftevolle horizon drukten ze een lange, warme kus op de lippen.
Nu zitten ze op de trein naar Parma, waar ze met een oude vriend van Béatrice hebben afgesproken. Daar zullen ze de nacht doorbrengen, en morgen zullen ze verder reizen naar Venetië, of Vicenza, of Verona, of waarheen de weg hen ook zal leiden.
Arm in arm bekijken ze de foto’s die ze die dag hebben genomen. Ze waren iets te lang aan het meer blijven zitten en zouden later dan verwacht in Parma aankomen. Maar dat zal Andreas niet zo erg vinden. Hij reist zelf vaak en zal ook wel weten dat je vooral niet te veel op voorhand mag plannen, want vaak komt daar toch niet veel van in huis. Ja, ze hadden om negen aan zijn appartement afgesproken, maar nu is het al flink over tien, en het zal nog zeker een goeie twintig minuten duren eer ze het station van Parma binnenrijden.
Béatrice leerde Andreas een jaar geleden in Dublin kennen, waar ze allebei een halfjaar voor Erasmus verbleven. Dat was een lange en moeilijke periode voor Jonathan, die toen al werkte en in België achterbleef, maar natuurlijk kon hij minstens twee keer op bezoek komen. Eén keer hadden ze tot in de puntjes gepland, en Jonathan kreeg vrijaf van zijn werk om vijf dagen in Ierland te spenderen, bij zijn lieve schat. Dat waren vijf heel gelukkige dagen. Ze hadden elkaar al anderhalve maand niet gezien, en hoewel ze die week geen elke keer konden vrijen – omdat Béatrice haar kot moest delen met Andreas en met Barbara, een Duitse studente rechten, en haar beide kotgenoten die week elke avond op kot sliepen – hadden ze toch een onvergetelijke tijd. Natuurlijk had Jonathan na al die weken op z’n minst elke nacht stomende seks verwacht, maar niets aan te doen, het kwam gewoon niet zo uit, en omdat hij wist dat Béatrice het zeer oppervlakkig van hem zou vinden mocht hij hierover klagen, en dat ze vond dat, als ze de volle zes maanden geen seks zouden hebben, hij dat gewoon moest aanvaarden, hield hij wijselijk zijn mond. Maar de frustratie was duidelijk onderhuids aanwezig. En de jaloezie ook. Hoewel Béatrice dolgelukkig was toen ze Jonathan eindelijk terugzag en niet van zijn lijf kon blijven, kon hij er toch niet tegen wanneer de knappe, gespierde Andreas haar aanraakte, haar speels rond haar middel nam, haar voortdurend complimentjes gaf, alsof Jonathan er niet eens was.
Toen hij weer in België was, kon hij de eerste nachten niet slapen, omdat hij de beelden van Andreas en zijn lieve Béatrice, wier bedden belachelijk dicht bij elkaar stonden, niet uit zijn hoofd kon zetten. Elke nacht sliep zij in een dun nachtkleedje, terwijl hij er de gewoonte op nahield om spiernaakt naar Dromenland te reizen. Van die details die hij liever niet van haar had vernomen.
De twee weken die volgden, werd Jonathan door jaloezie verteerd, en liet hij in het restaurant waar hij werkte zelfs drie borden op de grond vallen, iets waar vooral zijn baas niet echt mee kon lachen.
Twee maanden na zijn eerste bezoek besloot hij Béatrice te verrassen. Wat zal ze blij zijn, dacht hij, maar hij wist ook dat hij zichzelf wou geruststellen dat er niets aan de hand was tussen de Italiaanse Adonis en zijn mooie Imoinda. Op de bus naar Béatrices kot kwam hij een ietwat verbouwereerde Barbara tegen, die hem voorstelde om mee naar St. Stephen’s Green te gaan, waar ze samen met enkele Dubliners wat muziek gingen spelen. Jonathan lachte haar uitnodiging vriendelijk en wat verrast weg en stapte aan de juiste halte af.
Toen hij aanbelde, deed niemand open, hoewel Barbara had gezegd dat er zeker iemand thuis zou zijn. Gelukkig had ze hem met tegenzin de huissleutel en de kotsleutel gegeven. Al op de trap voelde Jonathan dat er iets niet klopte, maar pas wanneer hij de sleutel in het slot omdraaide en de deur opende, besefte hij ten volle dat zijn vrij kinderachtige jaloezie van de laatste maanden zeker niet ten volle ongegrond was geweest.
Op de grond stond een gebruinde, viriele jongeman gebogen over de naakte rug van een slanke zwarte vrouw, zijn arm ruw rond haar middel geslagen, terwijl hij met forse, snelle stoten haar grote, hangende borsten deed trillen als gelei op een lepeltje. Hoe sterk Andreas ook gebruind was, het contrast tussen de twee huidskleuren viel meteen op, en een halve seconde lang vroeg Jonathan zich af of dat contrast bij hen dan niet nog veel groter was. Een gedachte die hij snel wegwuifde als irrelevant en irrationeel. De kreten van genot die ze slaakte, waren als welgemikte pijlen in zijn hart. Ondanks de bijna ziekelijke jaloezie die hij de afgelopen weken had gevoeld, had hij nooit gedacht dat ze dit echt zou doen.
En toen ging het heel snel. Andreas liet Béatrice van schrik op de grond vallen, en Jonathan zag van iets te dichtbij hoe zijn enorme geslachtsdeel uit dat van zijn vriendin tevoorschijn kwam en onbewust enkele van oorsprong onbestemde druppeltjes in de richting van de bedrogen vriend katapulteerde. Béatrice slaakte een gil en wilde Jonathan alles uitleggen, terwijl Andreas voortdurend ‘sorry’ prevelde. Wit van woede haalde Jonathan naar Andreas uit, miste en moest zelf een vuistslag in ontvangst nemen, die maar al te raak was. Béatrice schreeuwde dat Andreas moest ophouden, zijn kleren moest nemen en verdwijnen. Deze deed wat ze hem vroeg, aangezien hij maar al te goed begreep dat dit geen moment was om te protesteren dat hij hier ook woonde.
Pas na een vol kwartier kon Béatrice de razende Jonathan bedaren. Ze probeerde zich te verontschuldigen, hem te sussen, hem ervan te verzekeren dat het enkel voor de lust was, dat ze net zoals hij te lang zonder lichamelijk contact had geleefd, dat er geen gevoelens bij kwamen kijken, dat ze hem nog steeds ontzettend graag zag, dat ze zich heel stom voelde en dat ze had gehoopt dat hij er nooit was achtergekomen, dat dit onvergeeflijk was maar dat ze er alles voor zou geven om hem niet te verliezen, om hem nooit te verliezen.
Maar ze moest eerlijk zijn. Ze moest hem vertellen dat ze het niet slechts die ene keer hadden gedaan, maar vijf keer in totaal. Maar dat kon ze niet. Dat zou te veel informatie zijn geweest om in één keer in te nemen. Dus vertelde ze het hem niet.
Pas drie maanden later, toen ze enkele weken weer in België was, kon ze het opbrengen om hem alles te zeggen. Opnieuw volgde er een soortgelijke ruzie, maar weer legden ze het bij, ook nu kon hij haar vergeven. Waarom zou hij het haar die tweede keer niet hebben vergeven? Sinds hij hen had betrapt, was ze hem altijd trouw gebleven, dat wist hij zeker. Wat ze vertelde, was van voor die schaamtelijke namiddag. Haar vijfde en laatste avontuurtje met Andreas, de Italiaanse zonnebankbruine stier.
Hij zag haar te graag. Zo eenvoudig was het. Zelfs nadat hij hen op heterdaad had betrapt, wou hij haar niet verliezen. Het werd een nog moeilijkere periode voor hem, en ook voor Béatrice, die zelfs voorstelde om vroegtijdig naar België te komen en haar studies in Dublin stop te zetten, hoewel Jonathan daar niets van wilde weten. Hij moest haar vertrouwen, en dat was moeilijk. Maar het lukte. En beetje bij beetje werd de wond geheeld en waren ze weer zo gelukkig, nee, gelukkiger, dan voordien. Het voorval had hun liefde net versterkt. Ze waren er allebei beter uitgekomen.
En nu zijn ze op weg naar diezelfde Andreas. Ze zullen er één nacht blijven en morgenvroeg weer vertrekken. Aangezien het al laat is, zullen ze zelfs niet al te veel tegen elkaar moeten zeggen. Geen pijnlijke stiltes. Geen ongemakkelijke spanningen. Gewoon een vriendelijke babbel en dan slaaptijd. Hij weet zeker dat hij dat aankan. Hij zou zich niet aanstellen. Dat heeft hij voor de reis beloofd. En Béatrice heeft hem gezegd dat hij wel zal merken dat zij geen gevoelens voor die jongen heeft. Nooit gehad. Maar het komt nu gewoon zo goed uit dat Andreas in Parma woont en dat ze daar deze nacht moeten slapen. Nee. Jonathan heeft hier echt geen problemen mee. Gelukkig maar. Een ruzie zou heel de reis vergallen. En een slaande ruzie al helemaal. Jonathan is die klap die Andreas hem had uitgedeeld trouwens nog niet vergeten.
Wanneer Jonathan en Béatrice de trein uitstappen, zoeken ze meteen op hun plattegrond van Parma welke richting ze uit moeten. Ze kunnen zich beter haasten, want al te laat bij Andreas aankomen, getuigt van weinig respect voor hun gastheer. Hoewel hij wel begrip zal hebben voor de situatie. Tenslotte weet je nooit welke elementen je reis kunnen vertragen.
Zoals ze wel hadden verwacht, is Parma geen grote stad. Samen wandelen ze door de gezellige, verlichte straatjes, langs het donkere Parco Ducale. Aangekomen in de Via dei Farnese, zoeken ze Andreas’ huisnummer.
“Zal het gaan, schat? Ik weet dat dit niet gemakkelijk is voor jou, reden te meer waarom ik het zo apprecieer”, probeert Béatrice haar vriend op zijn gemak te stellen.
“Ik lijk wel gek, ik weet het. Maar ik wil dit graag voor je doen. En ook voor mezelf. Het is heel handig om iemand te kennen in deze stad, en dan sparen we al geld voor een hotel uit.”
“Je bent zo lief”, lacht Béatrice, terwijl ze op de bel drukt.
Geen antwoord.
Een minuut wachten.
Ze probeert nog eens.
Geen antwoord.
Een halve minuut wachten.
Ze belt nog eens.
Geen antwoord.
Béatrice en Jonathan kijken elkaar perplex aan.
“Hij ging toch thuis zijn?”, vraagt Jonathan.
“Natuurlijk. Ik snap er niks van.”
“Heb je zijn gsm-nummer?”
“Ik heb in Mantua gebeld, maar hij nam niet op. Op mijn berichtje dat ik op de trein verstuurde, reageert hij ook niet.”
“Straks hebben we geen slaapplaats. Wat doen we nu? Dan toch een hotel of jeugdherberg zoeken?”
“Er zit niets anders op”, besluit Béatrice ongerust.
Aan een voorbijganger vragen ze waar er ergens een jeugdherberg in de stad is. Die moeten ze in het noorden van de stad zoeken, net erbuiten, zo blijkt. Terwijl ze met lood in hun schoenen de stad uit wandelen, weer langs het station, dan de Via Trento en de Via San Leonardo door, begint Béatrice zich zorgen te maken over Andreas. Wat zou er gebeurd zijn? Ook voelt ze zich allesbehalve op haar gemak. Bijna elke hangjongere die ze in de donkere straten passeren, kijkt haar met gretige ogen aan, en één brutale jongeman doet haar zelfs een oneerbiedig voorstel, terwijl zijn hand veel te laag over haar rug glijdt, dit alles mét Jonathan erbij! Deze wordt wat plagerig heen en weer geduwd en krijgt een harde tik tegen zijn achterhoofd, wat op luid hoongelach wordt onthaald. Jonathan weet dat hij maar beter zijn mond houdt. Tegen drie van die sterke mannen kunnen hij en Béatrice nooit op. Hij zou zijn tanden kunnen rapen op het trottoir, terwijl Béatrice de trofee zou worden. Buiten enkele groepen jongeren is er bijzonder weinig volk op straat.
Het laatste stukje moeten ze over de oprit naar de ring rond Parma stappen. De auto’s rijden razendsnel en letten amper op de twee weerloze voetgangers. Tien minuten later bereiken ze de jeugdherberg. Volzet.
Béatrice probeert in haar beste Italiaans uit te leggen dat ze dringend een slaapplaats nodig hebben, maar de wat oudere man aan de receptie haalt ongeïnteresseerd zijn schouders op.
“En nu?”, vraagt Béatrice, wanneer ze de nacht induiken.
“We kunnen teruggaan naar het station”, zegt Jonathan. “Wie weet rijden er nachttreinen naar Bologna.”
“Ik zou er niet op hopen, schat”, luidt het antwoord.

due
Geen nachttreinen naar Bologna. Of toch zeker niet voor vier uur ’s nachts. Dat is nog een paar uur, maar te lang om in de straten rond te dolen. Op hun weg terug naar het station werden ze weer eens lastig gevallen door enkele jongeren, deze keer zonder handtastelijkheid en zonder tik tegen het hoofd, gelukkig maar.
“Er zit niets anders op dan het centrum wat te verkennen”, besluit Béatrice. “Daar zal het iets aangenamer zijn dan hier in de stationsbuurt. Dat is in de meeste steden zo.”
Het centrum blijkt niet ver te zijn. Parma by night is puur genieten en het tweetal vergeet al snel de ongemakken van daarnet. Vooral de goed verlichte kathedraal op de Piazza Duomo is ‘s nachts sprookjesachtig mooi. Met het Battistero en de Campanile aan haar zijde lijkt ze Béatrice en Jonathan te verwelkomen en hen ervan te willen overtuigen dat dit het échte Parma is. Op het plein aan de universiteit zitten enkele jonge muzikanten met een paar flessen wijn in de aanslag liedjes op hun gitaar te spelen. Béatrice en Jonathan herkennen 'Losing My Religion' van R.E.M. en neuriën zachtjes mee. Het is warm. Het is nacht. Maar de straten zijn allesbehalve verlaten. Studenten zorgen ervoor dat Parma ook ’s nachts leeft! Dit is het echte Italië, ver weg van de politiek, die het land zo verzuurt, en van de criminaliteit, die het land nog steeds in de ban houdt. Dit is het Italië dat iedereen zou moeten onthouden. Het onoverwinnelijke Italië van de glimlach, het glas wijn, de akoestische gitaar, de pretoogjes, de eeuwige levensvreugde.
Na enkele minuten genieten van dit eenvoudige maar gelukzalige schouwspel, hoort Béatrice haar naam. Voor ze beseft wat er gebeurt, staat een opgetogen, lichtjes aangeschoten Andreas voor hen.
“Andreas!”, roept ze. Eerlijk gezegd weet ze niet welke houding ze tegenover hem moet aannemen. Moet ze nu blij zijn of net kwaad? Als ze hem niet waren tegengekomen, dan zouden ze geen plaats hebben gehad om te slapen, en dat hadden ze nochtans zo afgesproken. Anders hadden ze wel op voorhand een jeugdherberg gezocht.
Jonathan is haar voor. “Andreas, ik apprecieer het enorm dat we bij jou mochten overnachten, maar waarom was je niet op je appartement toen we aan de deur stonden? We zwerven al meer dan een uur in Parma rond terwijl we, zeker na deze drukke dag, onze nachtrust goed konden gebruiken. En nu vinden we je hier tussen het feestvolk, zo zat als een kanon.”
“Rustig, Jonas, rustig”, antwoordt Andreas in zijn beste Engels.
“Jonathan!”
“Wat?”
“Het is Jonathan, niet Jonas.”
“Sorry. Jonathan. Wel, Jonathan, zo dronken ben ik niet hoor. Dat lijkt alleen maar zo. Ik ben mij gewoon aan het amuseren, dat is alles.”
“Je had ons toch ook gewoon eerst kunnen opwachten, ons in je appartement binnenlaten en daarna gaan feesten? Dan was je tenminste je belofte nagekomen”, zegt Jonathan nors.
“Het spijt me, oké? Ik had er moeten zijn. Maar ik ben momenteel met belangrijkere zaken bezig.”
“Je ladderzat zuipen?”, roept Jonathan verontwaardigd.
“Nee, Jonathan. We zijn hier aan het protesteren. Vreedzaam aan het protesteren natuurlijk. Met flessen wijn en een gitaar.”
Béatrice kijkt rond zich heen. Ze had de grote spandoeken en kartonnen borden met opschriften nog niet eens opgemerkt.
“Wat gebeurt er hier?”, vraagt ze verschrikt.
“Wij zijn onze regering kotsbeu, dat gebeurt er. Hun doofpotoperaties, het doorsluizen van miljoenen euro's, de machtspelletjes... Alles!”, antwoordt Andreas.
Jonathan kan ondanks zijn irritatie toch nog een glimlach forceren. “Dat kan ik geloven, met zo’n dictator aan het hoofd van jullie land.”
“Wat weet jij er nu van”, snauwt Andreas. Nu kijkt hij Béatrice aan. Trouwens, de helft van de regering is zo racistisch als de pest. Mocht het je interesseren.” Béatrice en Jonathan laten de opmerking liggen maar wisselen een blik van verstandhouding. “Hier, drink wat grappa!”
“Wij willen eigenlijk gewoon gaan slapen”, zegt Béatrice. “Kan je niet even meelopen naar je appartement? Dan kan je voor ons opendoen en kunnen we er blijven slapen.”
“Dat is goed, en dan kom ik hier terug, want ze hebben me hier nodig”, antwoordt Andreas.
Jonathan kijkt Andreas spottend aan. “Ik denk niet dat het veel uitmaakt of je nu hier blijft of niet hoor. Of denk je dat wat dronken op een gitaar liggen tokkelen veel zal uitmaken? Denk je dat Berlusconi er zijn slaap voor zal laten? Dat hij nachtmerries heeft van die zatte heethoofden die in Parma wat lawaai staan te maken?”
“Drijf het niet te ver, Jonathan. Jij snapt hier niets van. Hup, naar mijn appartement! Hoe sneller ik hier terug ben, hoe liever!”
Een knal.
Een waarschuwingsschot? Van alle kanten komt politie aanstormen. Met hun matrakken drijven ze de jongeren uiteen, ze trappen de borden stuk en dreigen met hun pistolen. Béatrice en Jonathan hebben geen andere keuze dan mee de straatjes in te vluchten. Hoewel ze bij elkaar proberen te blijven, moeten ze na tientallen seconden al opsplitsen. Achter haar schouder ziet Béatrice met afgrijzen hoe Andreas zijn lege fles wijn naar een agent gooit. Deze weet die te ontwijken en slaat genadeloos met zijn knuppel toe. Vervolgens boeit hij Andreas’ handen en sleept hem weg.
Jonathan loopt tot hij niet meer kan en blijft hijgend en voorovergebogen aan een hekje staan, tot hij op adem is gekomen. In de donkere en amper verlichte straatjes hoort hij geen voetstappen meer maar in de verte is er nog kabaal, onherkenbare klanken van ontreddering. En woede. Uiteraard.
Hij besluit naar Béatrices gsm te bellen maar ze neemt niet op.
“Verdomme, schat, neem op, neem op.”
Dan besluit hij maar te wandelen en belandt hij in een park. Hoewel Parma niet zo’n grote stad is, merkt hij dat hij de weg al helemaal kwijt is. Doelloos kuiert hij rond tussen zwarte bomen en donkergrijze struiken. Hij moet even wachten. Hij kan nog niet terug. Wat bezielde die mensen? Zomaar een vreedzame en niet bepaald actieve betoging aanvallen en alles kort en klein slaan? Is dat de manier waarop Italië haar bevolking in toom wil houden? Regelt Silvio Berlusconi zo zijn zaakjes met mensen die het niet eens zijn met zijn beleid? Jonathan wordt er ziek van. Door alles wat er is gebeurd, krijgt hij plots meer sympathie voor dat zootje ongeregeld dat met gitaar, grappa en gore moppen wil aanklagen wat er al jaren misgaat in hun land. Maar de regering reageert met de ijzeren hand en duldt geen inspraak van het volk. Laat staan tegenspraak. Democratie is hier ver te zoeken. Hier en elders in Europa, waar ze in de meeste landen op iets subtielere maar daarom niet minder doeltreffende wijze wordt vertrapt.
Jonathans overpeinzingen worden plots verstoord wanneer hij voetstappen achter zich hoort. Hij kijkt om maar is te laat om een vuistslag in zijn gezicht te ontwijken. Compleet verrast en met een kreet van pijn valt hij in het gras. Een zwarte laars raakt hem keihard in zijn maag en Jonathan plooit dubbel, waarna hij op de grond blijft liggen. Dan volgt er niets meer. Er wordt niet nagetrapt. Zijn belager kiest het hazenpad.
Met zijn ene hand grijpt Jonathan naar zijn buik terwijl hij met zijn andere hand het bloeden van zijn neus probeert te stoppen. Wie was die man? Een politieagent? Een van Andreas’ vrienden? Andreas zelf? Nee, die is niet kunnen ontsnappen, dat heeft ook hij nog kunnen zien, voor hij in de wirwar van straatjes verdween. Was het dan gewoon een overvaller? Maar hij had niets gestolen. Het is pas wanneer Jonathan het park verlaat, zijn neus diep in zijn handen begraven en zijn blik nog wazig van de slag, dat hij beseft dat hij zijn rugzak niet meer bij zich heeft. Snel haast hij zich terug naar de plek waar hij in elkaar was geslagen, maar daar ligt niets meer. Hij is er vrij zeker van dat zijn rugzak op de grond was gevallen toen die vuist zijn gezicht raakte, maar hij zag die, toen hij weer rechtstond en verder wandelde, niet meer liggen. Daar is hij nu zeker van. Er zat dus wel degelijk een bedoeling achter de aanval. En wat nu?

tre
Tussen de open geklauwde vuilniszakken en gebroken flessen, tussen ingedeukte kartonnen dozen en besmeurde straatstenen, vindt hij haar terug. In een verlaten hoekje in een van de minst drukke straatjes van Parma. Daar ligt ze. Haar blouse gescheurd en aan de onderkant doordrenkt in bloed, net zoals haar losgetrokken broek. Ze huilt. Haar tranen lijken niet te stoppen. Vervuld van walging schreeuwt ze het uit. De schaamte moet eruit. Jonathan neemt haar in zijn armen maar weet zelf amper wat te beginnen. Hij probeert haar broek te maken maar dat lukt niet. Hij probeert haar te troosten maar dat lukt niet. Hij probeert maar niets lijkt te lukken. Daar is het nu het moment niet voor. Hij vraagt haar wat er is gebeurd, maar dat kan ze niet zeggen. Het onbeschrijflijke is gebeurd, en daar kan Béatrice niets over zeggen, daar zijn gewoon geen woorden voor. Daar moet ook de schrijver verstek laten gaan. Wat er zich hier in dit smerige steegje enkele minuten geleden heeft afgespeeld, dat kan niemand beschrijven. Dat gaat gewoon niet. Maar het heeft Béatrice grondig veranderd, en ze zal nooit meer dezelfde zijn. Jonathan huivert bij het zien van zoveel bloed. Is dat wel normaal? Wat is er toch gebeurd? Wat heeft die smeerlap in godsnaam gedaan? We moeten dringend naar het ziekenhuis, schat. Je moet verzorgd worden. Waar heb je pijn? Jonathan… Och, wat een stomme vraag stel ik toch. Vergeef me, schat. Jonathan… Ik wil alleen maar weten waar al dat bloed vandaan komt. Jonathan… Hoe kunnen we het best… Jonathan! Luister eens… We moeten niet naar de dokter, we moeten naar de politie. Ik wil die klootzak aangeven.

quattro
Het is heerlijk kuieren langs het Canal Grande. Met plezier laten Béatrice en Jonathan zich door de gezellige drukte meeslepen en zich verdwalen in de wirwar van straatjes, waarvan er enkele doodlopen op het kanaal, met zicht op een of andere ravissante palazzo, schitterend in de Venetiaanse zon. In een van de ontelbare ijswinkeltjes kopen ze verrukkelijke gelatto, elk twee bollen, hij meloen en aardbei, zij vanille en amaretto. Op de Rialtobrug kijken ze uit over de drukke bedrijvigheid van gondels en andere bootjes op het kanaal, terwijl ze stukjes ijs op hun tong laten wegsmelten.
“Wat een reis”, zucht Béatrice niet verdrietig, maar ook niet bijzonder opgewekt.
Jonathan antwoordt met het obligate “Zeg dat wel” en sluit zijn troostende armen rond Béatrices slanke middel.
Béatrice drukt een zachte amarettokus in zijn gebruinde nek en zegt, “We hebben erge dingen meegemaakt in Parma. Heel erge dingen. Maar dat is nu voorbij. Dat moeten we nu vergeten.”
“Het had nog erger kunnen aflopen”, zegt Jonathan. “Je hebt dat zwijn tenminste niet de kans gegeven om je… om…”, stamelt hij. Hij kijkt zijn lief in haar mooie, bijna zwarte ogen. “Het had nog erger kunnen aflopen.”
“Hoe kunnen wij de afloop nou weten, schat?”, zegt Béatrice. “Ik heb die man misschien gedood.”
“Niet aan denken”, sust Jonathan. “En je vooral niet schuldig voelen. Die man heeft dat verdiend.”
“Van zo’n wond, op die plek, kan je sterven, als je niet onmiddellijk geholpen wordt. Het was afschuwelijk, liefste. Plots had ik zijn ding, zijn afschuwelijke ding, in mijn handen. Het keek me aan met dat ene oog, vol haat, vol verwijten, terwijl die vetzak daar lag te kreunen en te bloeden. Zijn kreten! Ze sneden door merg en been. Ik kan het nooit vergeten. Ik heb een man verminkt. Voor de rest van zijn leven. Als hij nog leeft!”
Jonathan merkt dat zijn lieve schat begint te panikeren. Haar stem wordt steeds onrustiger, en hij voelt dat hij haar moet troosten, om te voorkomen dat ze hysterisch wordt. Natuurlijk zal dit nog lang een trauma blijven. Wat er is gebeurd die nacht in Parma, is zo gruwelijk dat Jonathan zich afvraagt of het niet beter was geweest als die smeerlap haar wel had verkracht en het daarna op een lopen had gezet. Hoe afschuwelijk dat ook zou zijn geweest, ze zou zich tenminste nooit zo onbeschrijflijk schuldig voelen als nu. Of is dat een gedachte die zich enkel in het brein van een man kan vormen? Ook heeft hij nog steeds heel wat vragen bij de manier waarop de Italiaanse politie haar verhaal had aangehoord en vervolgens behandeld. Hadden ze het wel behandeld? Het leek eerder op een minnelijke schikking: jullie zwijgen over die verkrachter die de straten van Parma onveilig maakt en wij onderzoeken deze steekpartij niet verder. Waarschijnlijk was Beatrice’ aanrander al gevonden nog voor Jonathan Béatrice had gevonden en hij haar met veel moeite moest kalmeren om haar verhaal op een coherente manier te vertellen. Misschien ging het om een gerenommeerd zakenman of een geliefd figuur, en wilden ze op die manier het verhaal in de doofpot stoppen. Alsof zoiets mogelijk is.
Hij had er de dag nadien, op de trein naar Bologna, nog geen twaalf uur na de feiten, niets over in de krant gelezen. Enkel over de betoging die door de politie werd verhinderd en over de manifestanten die waren opgepakt. Manifestanten? En nu, nog een dag later, zitten ze hier, op een bankje op de Rialtobrug in het sprookjesachtige Venetië. Hoe had hij er vandaag al van genoten om haar weer te zien opbloeien, in de meest romantische stad ter wereld. Ze had dit echt nodig. Hij ook.
“Het was hij of jij. Misschien had hij je daarna wel vermoord, want je hebt zijn gezicht zo goed kunnen bekijken dat je zijn uiterlijk bij de politie duidelijk hebt kunnen beschrijven. Je hebt gedaan wat je moest doen en moet je dus absoluut nergens schuldig om voelen”, drukt Jonathan haar op het hart. “Het enige wat we nu moeten doen, is dit zo snel mogelijk vergeten en verder gaan met ons leven.”
“Vergeten. Dat kan ik nooit.”
“Nee, ik ook niet. Dat zou niemand kunnen. Maar toch mag het ons niet voor de rest van ons leven achtervolgen. Voel je alsjeblieft niet schuldig, schat, je kon niet anders.”
“Ik zie je zo graag”, zegt Béatrice. “Ik kan me geen betere vriend inbeelden. Ook kan ik me geen gelukkiger moment in m’n hele leven voorstellen dan hier en nu op deze brug”, glimlacht ze teder, terwijl ze in zijn grote, opgeschrokken ogen kijkt.
“Wat is dat?”, vraagt hij.
Ze kijken in de richting van de Ruga dei Oresi. Er is daar iets aan de hand. Op dat pleintje achter de kerk.
“Laten we hier weggaan”, fluistert Béatrice. Maar het is al te laat. Een groep betogers komt de andere kant van de brug oplopen, achternagezeten door politie. Niet opnieuw. Alsjeblieft niet...
“Lopen!”, roept Jonathan. Maar hij is Béatrice al uit het zicht verloren. Overal haasten honderden mensen zich nu over de brug, op weg naar de andere kant van het kanaal, waar nog andere agenten hen staan op te wachten. “Dit is een oorlog”, denkt Jonathan. “Ik zit in het midden van een oorlog. In Venetië?!”

cinque
De vuist die als uit het niets lijkt te komen, raakt haar keihard in haar maag. Nog niet bekomen van de verschrikkelijke klap, krijgt ze een andere vuist al even hard in haar gezicht gedrukt. Kreunend en hijgend probeert ze naar adem te happen, maar ze proeft enkel haar eigen zoete bloed, dat uit haar mond sijpelt. Nadat een matrak haar op het achterhoofd mept, duizelt ze, en wordt ze door twee politieagenten tegen de grond geduwd. Van woede vertrokken gezichten onder kepies buigen zich over haar lichaam, zwaaien hun vuisten in de lucht, laten hun vuisten neerdalen, zwaaien hun vuisten weer in de lucht... Jonathan ziet het allemaal in slow motion. Als een film met hypnotiserende, golvende, bijna geruststellende bewegingen. Een gehandschoende klauw grijpt naar Béatrices haar en trekt haar van de grond weg. Haar lippen zijn gescheurd en bloeden uit verschillende sneetjes. Haar neus staat weerzinwekkend scheef op haar gezicht. Haar rechteroog is dichtgeslagen. Haar linkeroog tolt hulpeloos in het rond. Donkerrood bloed besmeurt haar kapotte huid. Een misselijkmakend gevoel maakt zich van Jonathan meester. Ze zijn haar aan het afmaken. Ze slaan haar tot pulp alsof het de normaalste zaak van de wereld is!
Zijn hart schreeuwt een stille schreeuw wanneer hij machteloos toekijkt hoe de agenten haar arresteren. Ze duwen haar tegen een gevel aan, met haar gezicht in de muur. Haar handen worden langs achter geboeid en ze wordt hardhandig meegevoerd. Naar het politiebootje op het kanaal.
Amper beseffend wat er nu precies is gebeurd, laat staan hoe dit is kunnen gebeuren, blijft Jonathan vertwijfeld staan. Hij kijkt naar de onstuimige massa. Deze mensen zijn kwaad. Deze mensen zijn razend. Deze mensen willen verandering. En dit is wat de Italiaanse regering hen geeft. Verschillende betogers – mannen, vrouwen, kinderen – worden op een even professionele wijze in elkaar getimmerd als zijn lieve Béatrice.
Plots blijft zijn panikerende blik op een groot bord hangen, dat door een van pure razernij schreeuwende man hoog in de lucht houdt. Grote, rode, kwade letters in het Italiaans, met daaronder relatief kleine maar overduidelijke foto’s van enkele van de meest vooraanstaande gezaghebbende leden van het huidige kabinet. Eén van de afgebeelde politici, een kalende, grijze papzak in peperduur kostuum, kijkt hem grijnzend aan. De wijnvlek op zijn blinkende schedel als een uitroepteken van absolute macht. Alles wordt Jonathan nu duidelijk. Het was een complot. Een zorgvuldig gepland complot. Ze hebben het verdomme slim gespeeld. Het geld was niet genoeg. Béatrice moest gewoon verdwijnen.
Jonathan spuugt op de grond en kijkt naar de blauwe, vreedzame lucht. Hij zal Italië niet meer verlaten. Dit is zijn strijd geworden. Een brede grijns verschijnt nu op zijn gezicht, en snel zoekt hij de meest krankzinnige, mensonterende, repressieve schermutseling op in de comédie humaine die zich voor zijn ogen afspeelt, en stort hij er zich met een oorlogskreet van pure onmacht, frustratie en woede – vooral woede – middenin.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten